Op straat voor mijn huis in een beige Mercedes zit een man van begin dertig met een zwart ringbaardje snuifjes cocaïne te nemen en blikjes bier te drinken. Hij steekt een sigaret op en legt twee lijntjes op een cd-hoesje. Hij gooit een sigarettenpakje uit zijn autoraam. Hij schrijft iets op een briefje.
Misschien: ‘Er staat een kereltje op tweehoog naar me te kijken. Hij neemt een slokje wijn. En nog één!’
Misschien: ‘MENSEN WIE IK MOET DOODMAKEN: MEHMET + WILLEM + MEHMET ZIJN BROER’.
Hij houdt een papieren zakdoekje voor zich en trekt geconcentreerd de flinterdunne laagjes van elkaar. Hij draait van zo’n flinter een pijltje en boort dat in zijn neus. Hij legt weer een lijntje klaar. Of masturbeert, moeilijk te zien vanuit deze hoek.
Er tikt een vrouw met een kinderwagen op het Mercedesraampje. Ze is in gezelschap van een oudere dame. Ze voeren een gesprek dat ik niet versta; de vrouwen klinken geagiteerd en de man klinkt vermoeid en bijna smekend. In de kinderwagen kijkt een jongetje van anderhalf uitdrukkingsloos voor zich uit.
Nadat de vrouwen zijn vertrokken rijdt de man zijn auto het parkeervak uit en in. Hij opent het portier, kijkt, sluit het portier en rijdt het vak weer uit en in. Die auto staat nog niet helemaal goed als je het mij vraagt, maar hij laat het zo.
Hij staat naast zijn auto te pissen. Hij rookt er een joint bij. Terug in de Mercedes gelijk de coke.
Drie jongens stappen zijn auto in en na een minuut weer uit. Hij zal aan het dealen zijn. Dan heeft hij niet veel klanten.
Halfeen. De man stapt onvast zijn auto uit, pist op de stoep, haalt met natte halen zijn neus op, kijkt constant op zijn telefoon en belt vergeefs. Als een auto of fiets nadert gaat hij in mijn portiek staan.
Hij wordt gebeld.
Hij zegt: ‘Ja. Alsjeblieft. Ja. Nu.’
Een vrouw met blonde paardenstaart stapt uit een Volvo met Duits nummerbord. Ze knuffelen en de man gaat achter het stuur zitten maar de vrouw commandeert hem ervandaan. Hij stapt uit, zoent haar gezicht en pakt haar kont. Ze dirigeert hem naar de bijrijdersplaats.
Ze rijden weg. Ik hoor de dealer roepen. Ik hoor hem lachen. Ik vind hem zielig.
En mijzelf, om halftwee ’s nachts glurend van achter gordijnen met een notitieblokje in het donker, vind ik niet zielig.
Hoe werkt zoiets?