Stukjes

De wijnchagrijn

De wijnchagrijn had bedacht: ik koop een expressief gekleurd overhemd voor mezelf, dat zal me goed doen. Misschien helpt het met de klanten. Staand achter de kassabalie in het midden van zijn wijnwinkel streelde hij afwezig de lichtblauw met perzikkleurige vogelprint op zijn borst. Zijn knijpende ogen volgden een lange, nerveus bewegende vrouw die de ene na de andere fles pakte en terugzette.

Mens kies er een, dacht de wijnchagrijn. Of vraag mij om advies.

Maar hij aarzelde om contact te maken. Straks deed hij weer kritisch en kreeg hij weer spijt. Klantcontact was niet zijn forte. Dat zei Corien laatst ook, nadat ze er een uurtje bij had gestaan.

‘Laat meer van jezelf zien,’ zei ze op de fiets naar huis. ‘Dat stelt de mensen op hun gemak.’

Daarna had hij dat overhemd gekocht.

De wijnwinkel was nu vier maanden open en de zaken gingen niet goed genoeg. Het groepje vaste klanten groeide te langzaam en zijn spaarpuntensysteem was bij nader inzien veel te genereus. Als straks die baby er was en Corien ging weer werken, moest er één of twee dagen iemand anders in de winkel staan. En zoals het nu ging kon hij dat niet betalen.

De vrouw hield een zinfandel van elf euro omhoog. ‘Kun je deze aanraden bij pompoentaart?’

‘Ja eh, ligt er helemaal aan wat je wil. Ik weet niet wat jouw smaak is,’ zei hij. ‘Op zich kunnen meer wijnen bij pompoentaart. Die is goed als je van fruit houdt.’ Terwijl hij sprak gleed zijn mond een vale glimlach in, die niet verhulde dat zijn kaken klemden.

‘Ja, op zich, fruit…’ aarzelde de vrouw. ‘Maar jij vindt hem dus lekker?’

‘Sowieso. Anders had ik hem niet staan. Maar daar gaat het niet om.’

Het bewoog weer niet de ideale kant op. Hij wees naar een pinot noir rechts van de vrouw. ‘Die had ik vorige week bij pompoentaart,’ loog hij. ‘Beviel bijzonder goed. Bijzonder goed.’

‘Oké super!’ zei de vrouw opgelucht. ‘Neem ik die.’

Ze pakte de fles in haar slanke handen, draaide op haar hakken en liep sierlijk naar de kassabalie. Ze was een kop groter dan de wijnchagrijn, die naar achter helde en een piepend scheetje liet gaan.

Een tweede klant kwam de winkel binnen. De wijnchagrijn herpakte zijn minachting.

Hij herkende de man van eerder. Een redelijk gulle koper, maar wel weer eentje die niet wist wat zijn eigen smaak was en ook niet een beetje tijd en studie investeerde om erachter te komen. Zo eentje die dacht dat wijn alleen maar lekker is.

Maar wijn is niet alleen maar lekker. Dat was de diepe overtuiging van de wijnchagrijn.

Hij rekende de vrouw af zonder haar verder aan te kijken. Hij hoorde dat ze lief gedag zei.

‘Is dit wat?’ riep de man van achter uit de zaak.

Zuchtend sloot de wijnchagrijn zijn ogen.